
Jurisprudentie
AE8881
Datum uitspraak2002-11-19
Datum gepubliceerd2002-11-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers02017/01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-11-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers02017/01
Statusgepubliceerd
Conclusie anoniem
Nr. 02017/01
Mr Jörg
Zitting 1 oktober 2002
Conclusie inzake:
[Verzoeker=verdachte]
1. Verzoeker is door het gerechtshof te Arnhem bij arrest van 10 mei 2001 wegens - kort gezegd - meermalen overtreden van de Auteurswet 1912, het `medeplegen van valsheid in geschrift', 'valsheid in geschrift, meermalen gepleegd', het `medeplegen van oplichting' en 'overtreding van art. 68 Algemene wet inzake de rijksbelastingen' veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan zes voorwaardelijk, en met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
2. Namens verzoeker hebben mrs. J.M. Sjöcrona en D.V.A. Brouwer, advocaat te 's-Gravenhage, drie middelen van cassatie voorgesteld. Deze zaak hangt samen met zaaknummers 02018/01 en 02300/01, in welke zaken vandaag eveneens conclusie wordt genomen.
3. Het eerste middel behelst de klacht dat een onderdeel van het onder 2 bewezenverklaarde feit niet berust op enig in het arrest opgenomen bewijsmiddel.
4. Ten aanzien van feit 2 heeft het hof bewezenverklaard dat verzoeker:
"omstreeks 18 mei 1996, te Enschede althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een aan [C] A.G. te [plaats E]-Zwitserland gerichte - en voor dat bedrijf bestemde schriftelijke verklaring - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), valselijk in dat geschrift vermeld -zakelijk weergegeven- dat de verschuldigde muziek- en licentierechten, behorend bij door of namens "[D]" te [plaats F] in Georgi[ë] bij [C] te [plaats E]-Zwitserland bestelde en nog te bestellen CD's en/ of cassettes, telkens zouden worden voldaan door "[D]" te [plaats F] in Georgi[ë] en dat na elke aflevering de daarbij behorende officiële documenten en betalingsbewijzen aan [C] voornoemd zouden worden getoond, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken."
5. In het middel wordt gesteld dat de zinsnede "en dat na elke aflevering de daarbij behorende officiële documenten en betalingsbewijzen aan [C] voornoemd zouden worden getoond" niet op enig in het arrest opgenomen bewijsmiddel rust.
6. Het hof heeft als bewijsmiddel 1.10 een gedeelte van het aan [C] A.G. te [plaats E] gerichte faxbericht opgenomen. De onder meer in het Engels opgestelde schriftelijke verklaring, afkomstig van "[D]", houdt onder meer volgens de eigen vertaling van het hof in:
"Hierbij verklaren wij dat wij verantwoordelijk zijn voor en dat wij er mee instemmen dat wij zullen betalen de originele muziekrechten en kosten van licentie van de geproduceerde cd's die door onze firma zullen worden gekocht van of door middel van uw firma."
7. Raadpleging van het faxbericht in het dossier leert dat de verklaring verder onder andere inhoudt:
"We show you after every d(e)livery the official stamped documents and music rights - payed declaration."
8. Deze zin komt overeen met de zinsnede dat 'na elke aflevering de daarbij behorende officiële documenten en betalingsbewijzen aan [C] voornoemd zouden worden getoond', zoals opgenomen in de tenlastelegging en de bewezenverklaring.
9. Het hof heeft kennelijk dit gedeelte van het faxbericht niet redengevend geacht voor het verwijt dat aan verzoeker wordt gemaakt. Abusievelijk heeft het hof vervolgens nagelaten deze zinsnede in de bewezenverklaring door te halen. De Hoge Raad kan de bewezenverklaring in zoverre verbeterd lezen.
10. Het middel faalt.
11. Het tweede middel klaagt erover dat het hof in de bewijsconstructie van het vierde feit gebruik heeft gemaakt van bewijsmiddelen die strijdig zijn met de bewezenverklaring, althans dat de bewezenverklaring niet kan volgen uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen.
12. Het vierde feit betreft het medeplegen van oplichting. Het hof heeft bewezenverklaard dat - kort gezegd - verzoeker met (een) ander(en) [betrokkene 1] bewogen heeft tot de afgifte van een cheque ter waarde van SF 13.690,- door aan [betrokkene 1] een partij kantoorinventaris en -meubelen te tonen, zich voor te doen als eigenaar en rechthebbende en daarbij te verzwijgen dat op die goederen conservatoir beslag was gelegd.
13. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de bedoelde goederen afkomstig waren van het failliete bedrijf [B]. Het bedrijf [A] B.V. heeft in november 1991 de failliete boedel van [B] gekocht, als gevolg waarvan het bedrijf [A] B.V. eigenaar werd van de goederen. [Medeverdachte], als directeur van [A] B.V. was derhalve bevoegd namens dit bedrijf op te treden. Begin 1992 werd door de deurwaarder te [plaats E] onder "schuldenaar [verdachte], [A] BV p/a [g-straat], [plaats E]" beslag gelegd op de kantoormeubelen en inventaris in het gebouw van [B]. Vervolgens kwam [betrokkene 1] in april 1992 in contact met verzoeker en heeft van verzoeker en [medeverdachte] een partij kantoorinventaris en -meubelen gekocht.
14. In het middel wordt gesteld dat het onbegrijpelijk is hoe het hof bewezen heeft kunnen verklaren dat verzoeker en zijn mededader 'opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid zich tegenover [betrokkene 1] voorgedaan als eigenaren en rechthebbenden van die partij kantoorinventaris en -meubelen', aangezien verzoeker en [medeverdachte] bevoegd waren de goederen te verkopen en verzoeker tegen [betrokkene 1] verteld heeft dat op de inboedel beslag was gelegd.
15. Het lijkt me dat het middel slaagt. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verzoeker en [medeverdachte] zich in strijd met de waarheid en valselijk hebben voorgedaan als eigenaren en rechthebbenden van de goederen. Zij waren op dat moment eigenaren en rechthebbenden. Indien op goederen beslag wordt gelegd, wil dat niet zeggen dat de eigenaar of rechthebbende ophoudt eigenaar of rechthebbende te zijn. Het beslag beperkt wel de bevoegdheden van de beslagene. De beslagene kan niet meer in volle omvang over het goed beschikken. Een in strijd met een beslag verrichte beschikkingshandeling is wel geldig, maar kan niet tegen de beslaglegger worden ingeroepen (vgl. F.H.J. Mijnssen, Materieel beslagrecht, 1992, p. 9-11). De beslagene blijft ten aanzien van de beslagen zaak derhalve beschikkingsbevoegd (Gieske, Tekst en Commentaar Rv, art. 543a, aant. 2).
16. In de bewijsmiddelen is voorts opgenomen de verklaring van verzoeker (bewijsmiddel 4.5) waarin hij stelt dat [betrokkene 1] verteld is dat op de boedel beslag was gelegd door de deurwaarder en dat hij er niet direct over kon beschikken. Uit de verklaring van [betrokkene 1] (bewijsmiddel 4.3) blijkt dat verzoeker aan [betrokkene 1] gezegd heeft dat de goederen van hen (verzoeker en zijn mededader, NJ) waren, maar dat de deurwaarder de goederen nog formeel vrij moest geven. Tevens kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat [betrokkene 1] op de hoogte moet zijn geweest van het beslag aangezien de ruimte waarin het meubilair was opgeslagen, verzegeld was en [betrokkene 1] zag dat verzoeker en [medeverdachte] de zegels verwijderden, en later terugplakten
17. Al met al kan naar mijn mening niet worden bewezenverklaard dat [betrokkene 1] bewogen is door de bewezenverklaarde oplichtingsmiddelen. Verzoeker heeft
- niet valselijk de kantoorinventaris en meubelen getoond;
- zich niet valselijk als eigenaar of rechthebbende daarop voorgedaan;
- niet valselijk verzwegen dat daarop door een deurwaarder beslag was gelegd;
- weliswaar de visuele kenmerken van de beslaglegging verwijderd, maar in het volle zicht van de koper, en ze ook weer teruggeplakt, dus niet valselijk, listiglijk of bedrieglijk;
- niet valselijk de goederen te koop aangeboden;
- niet valselijk de goederen verkocht;
(verg. HR 29 november 1994, DD 1995, 119). De mededeling dat "de deurwaarder de goederen nog formeel vrij moest geven" is op zichzelf niet onwaar, maar bevat de onvolledige waarheid. De mededeling suggereert dat de beslaglegging feitelijk ten einde was gekomen en alleen nog op formele afwikkeling wachtte. Deze mededeling is echter niet als oplichtingsmiddel geformuleerd.
De bewezenverklaring van het onder vier tenlastegelegde feit is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
18. Het middel slaagt.
19. Het derde middel heeft betrekking op de bewezenverklaring van feit 5 en bevat de klacht dat de bewezenverklaring niet kan volgen uit de bewijsmiddelen, nu de gebruikte bewijsmiddelen de met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid openlaten dat het opzet van verzoeker niet was gericht op het handelen in strijd met eens anders auteursrecht.
20. Het hof heeft bewezenverklaard dat verzoeker - kort gezegd - in de periode 1 februari 1997 tot 15 april 1997 met anderen opzettelijk cd's, waarin telkens met inbreuk op eens anders auteursrecht muziekwerken waren vervat, ter verspreiding voorhanden heeft gehad en het plegen van die misdrijven telkens als bedrijf heeft uitgeoefend.
21. Het hof heeft als bewijsmiddel 5.1 opgenomen de verklaring van verzoeker, onder andere inhoudende:
"Ik weet dat auteursrechten rechten zijn die aan de ontwerpers van muziek worden afgedragen via bijvoorbeeld BUMA/STEMRA. Ik weet dat als je een cd wil laten maken dat je hiervoor toestemming kunt vragen bij BUMA/STEMRA."
22. Bewijsmiddel 5.2 bevat de verklaring van verzoeker, afgelegd op 28 juli 1997, waarin hij stelt:
"Ik heb die mastertape en die litho nooit bekeken. Ook bij latere bestellingen niet. Ik heb overigens ook nooit de geproduceerde cd's gezien. Ik heb echt geen idee wat voor artiesten er op de cd's staan die ik in ()opdracht van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] heb laten produceren. De mastertape en litho en bijbehorende STEMRA-papieren stuurde ik naar [C]. [Betrokkene 2] heeft ook wel eens deze benodigdheden meegenomen bij het ophalen van een andere partij cd's."
23. In aanmerking genomen dat verzoeker:
- van het bestaan van auteursrechten op de hoogte is,
- reeds eerder illegale cd's had laten persen (bewijsmiddel 1.3), en
- niet de mastertape, litho's, en zelfs nooit de geproduceerde cd's bekeken heeft,
heeft verzoeker de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij cd's voorhanden heeft gehad waarin telkens met inbreuk op eens anders auteursrecht muziekwerken waren vervat. Het hof heeft derhalve het tenlastegelegde opzet bewezen kunnen verklaren.
24. Het middel faalt.
25. De middelen 1 en 3 falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende formulering. Het tweede middel slaagt. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
26. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beslissing wat betreft het vierde tenlastegelegde feit en tot verwijzing van de zaak naar het hof te Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Uitspraak
19 november 2002
Strafkamer
nr. 02017/01
ES/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 10 mei 2001, nummer 21/000956-98, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Almelo van 10 februari 1998 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 6. en 7. tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. primair en 5. primair telkens "het medeplegen van opzettelijk een voorwerp waarin met inbreuk van een anders auteursrecht een werk is vervat ter verspreiding voorhanden hebben, terwijl hij het plegen van de misdrijven, als bedoeld in artikel 31a van de Auteurswet 1912, als bedrijf uitoefent, meermalen gepleegd", 2. primair "het medeplegen van valsheid in geschrift", 3. primair "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd", 4. "het medeplegen van oplichting" en 8. "opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij opdracht tot het feit heeft gegeven en feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging" veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep - dat zich kennelijk niet richt tegen de gegeven vrijspraken - is ingesteld door de verdachte.
Namens deze hebben mr. J.M. Sjöcrona en mr. D.V.A. Brouwer, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft het vierde tenlastegelegde feit en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel houdt in dat van het onder 2 bewezen verklaarde het onderdeel luidende:
"en dat na elke aflevering de daarbij behorende officiële documenten en betalingsbewijzen aan [C] voornoemd zouden worden getoond"
niet op enig bewijsmiddel berust.
3.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 2 bewezen verklaard dat:
"hij omstreeks 18 mei 1996, te Enschede althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een aan [C] A.G. te [plaats E]-Zwitserland gerichte - en voor dat bedrijf bestemde schriftelijke verklaring - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), valselijk in dat geschrift vermeld - zakelijk weergegeven - dat de verschuldigde muziek- en licentierechten, behorend bij door of namens "[D]" te [plaats F] in Georgië bij [C] te [plaats E]-Zwitserland bestelde en nog te bestellen CD's en/of cassettes, telkens zouden worden voldaan door "[D]" te [plaats F] in Georgië en dat na elke aflevering de daarbij behorende officiële documenten en betalingsbewijzen aan [C] voornoemd zouden worden getoond, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken."
3.3. Het in het middel bedoelde onderdeel van de bewezenverklaring wordt niet geschraagd door de inhoud van enig door het Hof gebezigd bewijsmiddel.
Dit behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, omdat het Hof kennelijk bij vergissing in de bewezenverklaring de woorden "en dat na elke aflevering de daarbij behorende officiële documenten en betalingsbewijzen aan [C] voornoemd zouden worden getoond" heeft opgenomen.
De Hoge Raad leest de bewezenverklaring aldus verbeterd. De klacht mist daarom feitelijke grondslag, zodat het middel niet tot cassatie kan leiden.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof voor de bewezenverklaring van feit 4 gebruik heeft gemaakt van bewijsmiddelen die strijdig zijn met de bewezenverklaring.
4.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 4 bewezen verklaard dat:
"hij op 16 april 1992 te [plaats E]-Zwitserland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, een persoon, genaamd [betrokkene 1], heeft bewogen tot de afgifte van een cheque ter waarde van SF 13.690,-, hebbende verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid:
= aan die [betrokkene 1] een partij kantoor-inventaris en -meubelen getoond en daarbij
= zich tegenover die [betrokkene 1] voorgedaan als eigenaren en rechthebbenden van die partij kantoor-inventaris en -meubelen en daarbij
= voor die [betrokkene 1] verzwegen dat er op 17 februari 1992 door een deurwaarder conservatoir beslag was gelegd op een gedeelte van die partij kantoor-meubelen en -inventaris en
= de visuele kenmerken van die beslaglegging verwijderd en
= bedoelde partij kantoor-meubelen en -inventaris aan die [betrokkene 1] te koop aangeboden en vervolgens
= bedoelde partij kantoor-meubelen en -inventaris aan die [betrokkene 1] verkocht, waardoor die [betrokkene 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte."
4.3. Het Hof heeft te dier zake, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
"4.3 Een in de Nederlandse taal vertaald proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris in het kanton Thurgau van 17 oktober 1995 (...) houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als verklaring van [betrokkene 1]:
"(...) Door het faillissement van [B] kwam ik in april 1992 in contact met [verdachte] en [medeverdachte] (...). Ik ontmoette hen op 16 april 1992, toen ik meubelen ging kijken. (...) Wij liepen het fabriekspand in. Wij kwamen in een kantoor waar de meubelen mij bevielen, maar deze meubelen waren reeds verkocht. [Verdachte] en [medeverdachte] die zich als eigenaren van de voorwerpen uitgaven doordat zij zeiden dat zij de gehele failliete boedel van [B] hadden opgekocht, zeiden toen dat het geen probleem was; zij hadden nog meer meubelen. Zij leidden mij toen naar een ander kantoor, waarvan de deur verzegeld was. [Verdachte] trok het zegel weg en opende de deur. Ik zag toen dat het een zegel van het deurwaarderskantoor betrof. Het was een kantoor voor vier personen met vier hoekbureaus, kasten enz. Wij kwamen een bedrag van SFR 13.690,-- overeen als ik alles uit dat kantoor zou kopen. Ik wilde de meubelen eigenlijk meenemen, maar [verdachte] zei dat er nog een paar dingen moest worden geregeld. Er waren in het genoemde bedrag ook nog een paar ladenblokken en stellages inbegrepen, die ik toen heb opgeladen en meegenomen. [Verdachte] zei dat de andere goederen van hen waren, maar dat de deurwaarder de goederen nog formeel vrij moest geven.
[Verdachte] plakte toen het zegel er weer op. (...)"
en
"4.5 Het proces-verbaal nr. PLO540/97-000448 op 9 januari 1997 in de wettelijke vorm opgemaakt door H. Bakker, brigadier van politie Twente, en J.H.H. Bruning, wachtmeester 1e klasse der Koninklijke Marechausee, brigade Enschede (...) houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als verklaring van verdachte:
In oktober 1991 ben ik in contact gekomen met [medeverdachte]. [Medeverdachte] was eigenaar, directeur van [A] B.V. In november 1991 werd door [A] de failliete boedel van [B] te Zwitserland gekocht. (...) Voor de aanbetaling van de gehele failliete boedel deed [medeverdachte] een beroep op mij. Aan het einde van de rit had ik 2,8 miljoen aanbetaald. Ik had in feite alles betaald, maar was geen eigenaar van de failliete boedel van [B] want dat was de firma [A]. Het contract voor de aankoop van de boedel werd in november 1991 bij de curator ondertekend door de schuldeisers en namens [A] B.V. door [medeverdachte] en mij. Omdat een persoon een vordering meende te hebben op het bedrijf [A] B.V., werd in februari 1992 door de deurwaarder beslag gelegd in het gebouw van de failliete firma [B], gevestigd (...) in [plaats E]. Er werd door de deurwaarder beslag gelegd (...) op al het meubilair in 5 kantoren. (...) Door de deurwaarder werd op een vijftal deuren van kantoren een zegel aangebracht. Dat zegel werd aangebracht om te voorkomen dat de inboedel in deze kantoren zou worden verkocht. Op een gegeven moment, het kan goed zijn dat dit in april 1992 was, liepen [medeverdachte] en ik met een man door het bedrijf. Wij kwamen in een kantoor dat niet verzegeld was. De man wilde de inboedel van dit kantoor kopen. Dat kon niet meer omdat het al verkocht was. Wij konden hem wel vergelijkbaar kantoormeubilair aanbieden. Het zou best kunnen dat bij die gelegenheid de door de deurwaarder aangebrachte zegels zijn verwijderd. Dat moet dan door [medeverdachte] of mij zijn gebeurd. Dat is gebeurd om de koper te laten zien dat daar dezelfde spullen stonden als die welke hij had willen kopen. Wij kwamen overeen dat de koper een aantal bureaus, stoelen en kasten zou kopen. Over de prijs hebben [medeverdachte] en ik beiden met de koper onderhandeld. Wij vertelden tegen de koper dat op de inboedel beslag was gelegd door de deurwaarder en dat hij er niet direct over kon beschikken. Ik denk dat de koper daarna betaald heeft omdat een aantal goederen direct door hem werd meegenomen (...)".
4.4. De inhoud van de onder 4.3. weergegeven bewijsmiddelen is niet redengevend voor de bewezenverklaring van feit 4, zoals hiervoor onder 4.2 weergegeven voorzover inhoudende - kort gezegd - dat de verdachte en zijn mededader [betrokkene 1] hebben bewogen tot afgifte van de cheque doordat zij opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid zich tegenover [betrokkene 1] in strijd met de waarheid hebben voorgedaan als eigenaren en rechthebbenden van de partij kantoor-inventaris en -meubelen, nu die bewijsmiddelen inhouden dat deze zaken waren gekocht door [A] B.V. (waarvan de mededader eigenaar en directeur was), dat het koopcontract namens die vennootschap was ondertekend door de verdachte en zijn mededader, dat deze zaken in feite geheel door de verdachte waren betaald en dat die vennootschap eigenaresse van de zaken was. Hetzelfde geldt voor de bewezenverklaarde omstandigheid dat de verdachte en zijn mededader voor die [betrokkene 1] listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid hebben verzwegen dat er door een deurwaarder conservatoir beslag was gelegd op een gedeelte van die partij kantoor-meubelen en -inventaris, nu de bewijsmiddelen inhouden dat [betrokkene 1] ter plaatse het verbreken van de door de deurwaarder aangebrachte verzegeling door de verdachte of zijn mededader heeft waargenomen en hem door de verdachte en zijn mededader bij de onderhandelingen over de prijs is medegedeeld dat op de inboedel beslag was gelegd door de deurwaarder.
4.5. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel is dus terecht voorgesteld.
5. Beoordeling van het derde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 19 november 2002.

